Achtergronden

De Stichting ODI/VDV behartigt de belangen van  inspectiebedrijven  en vertegenwoordigt deze bedrijven gericht op bodembeschermende voorzieningen.

De stichting heeft ten doel:

  • het behartigen van de belangen van de deelnemende inspectiebureaus;
  • het vertegenwoordigen van de deelnemende inspectiebureaus;
  • het verschaffen van objectieve informatie over de deelnemende inspectiebureaus en het profileren van deze inspectiebureaus in de markt;
  • het bevorderen en borgen van de uniformiteit en kwaliteit van inspecties en adviezen op het gebied van bodembeschermende voorzieningen;
  • het in stand houden van een éénduidige Verklaring Vloeistofdichte Voorziening;
  • het streven naar adequate en relevante regelgeving op het gebied van bodembescherming en het deelnemen aan overlegstructuren met betrekking tot hieraan gerelateerde wet- en regelgeving en daarmee samenhangende opleidingen, accreditatie en certificatie-regelingen;
  • het bevorderen van onderlinge communicatie van de deelnemende inspectiebureaus over inspectie en de inspectiegrondslag, inspectiemethoden, inspectieadviezen, hersteltechnieken en herstelmaterialen;
  • al hetgeen met het vorenstaande rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.

Belangrijkste aandachtspunt is het verbeteren van de uitvoering van de inspecties vloeistofdichte voorzieningen. Sinds 2011 zijn ook bedrijven aangesloten die zich bezig houden met inspecties van ondergrondse tankinstallaties. Op deze pagina vindt u de geschiedenis van de Stichting ODI/VDV. Ook beschrijven wij de historie van bodemverontreiniging in Nederland.

Ontstaan Stichting ODI/VDV

Belanghebbenden richtten op 15 april 1996 Stichting ODI (Onafhankelijke Deskundige Inspecteurs en adviseurs) op. Aanleiding was de toenemende behoefte aan aantoonbare onafhankelijkheid en deskundigheid van inspecteurs en adviseurs. Vier jaar later ging ODI samen met Vabor/VDV dat zich op dezelfde branche richtte. Dit leidde tot de oprichting van de Stichting ODI/VDV. Die stichting groeide het afgelopen decennium uit tot het belangrijkste orgaan voor inspectiebedrijven. Daarom zijn bijna alle inspectiebedrijven aangesloten bij de stichting.
Sinds 2011 zijn ook bedrijven, die actief zijn in inspectie van ondergrondse tankinstallaties, aangesloten bij Stichting ODI/VDV. Werkzaamheden van deze bedrijven zijn immers min of meer soortgelijk aan die van de ODI/VDV-deelnemers. Beide moeten bovendien geaccrediteerd zijn om inspecties te mogen uitvoeren. Met de komst van nieuwe Europese normen en richtlijnen, was aansluiting dan ook een logische stap. Stichting ODI/VDV heeft haar nut het afgelopen decennia immers bewezen.
Zo was het nauw betrokken bij de ontwikkeling van Kiwa/PBV-Rapport 98-01. Dat rapport beschrijft waaraan onafhankelijke en deskundige inspecteurs moeten voldoen. Ook overheden, verzekeringsmaatschappijen, financiers en brancheorganisaties van bedrijven met een verhoogd risico op bodemverontreiniging zien dat inspecteurs belangrijk zijn bij het samenstellen en in stand houden van bodembeschermende voorzieningen. De Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB) en het voormalige Plan Bodembeschermende Voorzieningen (PBV) schenken daarom in hun documenten ook ruimschoots aandacht aan dit onderwerp.

De geschiedenis van bodemverontreiniging

Deelnemers in Stichting ODI/VDV helpen met hun inspecties bodemverontreiniging te verminderen en zelfs te voorkomen. Daar ligt de kern van hun werkzaamheden. Bodemverontreiniging is sinds de gouden eeuw en mogelijk al veel eerder een thema. In die eeuw bestonden al meerdere chemische bedrijven. Sinds de komst van de commerciële benzinepomp in 1920 nam de verontreiniging toe. Hoe meer de welvaart in de jaren daarna groeide, hoe meer bodemgevaarlijk afval in het milieu terecht kwam.

Bodemverontreiniging was lang geen onderwerp van gesprek. In de jaren zestig van de vorige eeuw sprong de maatschappij nog heel makkelijk om met afval, zelfs met chemisch afval. De woningnood speelde daarbij een rol. Omdat de vraag naar bouwgrond zo groot was, gebeurde het dat op voormalige vuilstortplaatsen huizen verrezen. Met alle gevolgen van dien. Lekkerkerk is wat dat betreft een goed voorbeeld. Bij de stort van het afval had niemand rekening gehouden met de effecten die het afval op het bodem- en leefmilieu zou hebben.

Vanaf de jaren tachtig veranderde het denken. Toen bleek dat chemisch afval complete waterleidingen, funderingen en rioleringen aantastte en dat bewoners daardoor ziek werden. De maatschappij ontdekte dat het simpelweg onder de grond stoppen van afval niet de oplossing is. Met de Wet bodembescherming werd in 1987 de eerste wetgeving van kracht. Belangrijk onderdeel is het begrip ‘zorgplicht’: degene die de bodem verontreinigt, is ook verantwoordelijk voor het schoonmaakwerk.

Nederlandse wetgeving

De Wet bodembescherming stelt dat je de bodem niet mag verontreinigen. Als je dat wel doet, moet je het opruimen. Er staat niet hoe voorkomen moet worden dat de bodem wordt verontreinigd. Hiervoor bestaat pas sinds 1990 wetgeving. Sinds dat jaar is het ‘Besluit herstelinrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer’ van kracht, gevolgd door het ‘Besluit tankstations voor het wegverkeer milieubeheer’ in 1994. Deze besluiten, die inmiddels zijn vervangen door het Activteitenbesluit, bepaalden tot 2006 dat betrokken bedrijven voorzieningen moeten treffen op plaatsen waar milieuonvriendelijke stoffen kunnen doordringen tot bodem en/of grondwater. Volgens het Activiteitenbesluit moeten de betrokken bedrijven zogenaamde vloeistofdichte en vloeistofkerende vloeren (laten) aanbrengen. In 1997 is een specifieke richtlijn voor bodembescherming opgesteld, de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten die is herzien in 2012.

Bedrijven hebben destijds dankzij CUR/PBV-aanbeveling 44 duidelijkheid over wanneer een voorziening vloeistofdicht of vloeistofkerend is. De voorloper van de Stichting ODI/VDV heeft een rol gespeeld bij de totstandkoming van deze aanbeveling. Daarin staan concrete criteria voor de beoordeling van de vloeistofdichtheid van in gebruik zijnde vloeren en verhardingen en daarmee samenhangende voorzieningen. De aanbeveling stelt onder meer dat een onafhankelijke deskundige inspecteur dit moet beoordelen. De onafhankelijke inspecteur moet werkzaam zijn bij een inspectie-instelling welke een erkenning en een accreditatie heeft om de inspecties te mogen uitvoeren. CUR/PBV-Aanbeveling 44 is inmiddels vervangen door een nieuw inspectieprogramma dat onder de naam AS 6700 en wordt beheerd door SIKB.